-
1 sun
n. zon--------v. zich koesteren in de zonsun1[ sun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:touch of the sun • (lichte) zonnesteekrise/be up with the sun • bij het krieken van de dag opstaanagainst the sun • tegen de wijzers van de klok in, tegen de zon inbeneath/under the sun • onder de zon, op aardewith the sun • met de klok mee, met de zon mee————————sun2〈 werkwoord〉1 (zich) zonnen ⇒ in de zon leggen/gaan liggen -
2 rise/be up with the sun
rise/be up with the sun -
3 cockcrow
n. hanegekraai; dageraad[ kokkroo]♦voorbeelden: -
4 get up at cockcrow
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский